Paasviering 2018 - Corry B. Brauckman

Title
Ga naar de inhoud


Paasviering 2018
(Viering in de B. kerk te A.)                    
Titel: Moest de Christus dit niet lijden…? (Lucas 24:26a)
© Tekst: Corry B. Brauckman
              (zie ook haar boek: ‘De oorsprong, achtergrond en betekenis van de christelijke feesten’,
                                              hoofdstuk 4 tot en met 8)

Schriftlezing: NBG ’51


P A A S V I E R I N G     2 0 1 8

Stem:
Er zijn volwassenen, maar ook kinderen en tieners, die de last met zich meedragen van niet geliefd te zijn (geweest). Geen vader, geen moeder, geen broer of zus, of wie dan ook, die zei: ‘ik houd van je!’ Geen arm om je heen! Geen kus! Niets!
  In de Bijbel lezen we, dat God de Vader tegen u, jou en mij zegt: ‘Ik houd van je! Ik heb je lief met een eeuwige liefde!’ Dit zijn geen loze woorden. God de Vader heeft de in zonde gevallen mens - zonde brengt scheiding tussen God en mens en tussen de mensen onderling - niet aan zijn lot overgelaten. Zijn liefde heeft Hij bewezen, maar ook dat Hij heilig* is en rechtvaardig**. Hij gaf in lijden, sterven en dood, Zijn eniggeboren Zoon, de Here Jezus Christus.
  Begrijpen doen we het niet, maar dit hoeft ook niet. God is God en geen mens.
  In deze viering willen wij in het bijzonder stilstaan bij het innerlijk en geestelijk lijden van de Here Jezus. Hij moest in zijn onbegrensde liefde lijden, sterven en opstaan uit de dood om de dood - als loon voor de zonde - te overwinnen en eeuwig leven aan het licht te brengen.
(*   God is heilig (Lev. 11:44, 1 Petr.1:16); de heilige God kan de zonden niet aanzien.)
(** God is rechtvaardig(Ps.11:7;116:5, 1 Petr.3:18); de rechtvaardige God kan de zonden niet ongestraft laten.)

Gebed:
Vader in de hemel. Nu wij het lijden, sterven en de opstanding van de Here Jezus in deze paasviering willen gedenken, past het ons dit met schroom, eerbied, aanbidding en liefde te doen. Wilt U ons daarbij helpen?

Zingen:
Here Jezus, om Uw Woord
zijn wij hier bijeengekomen.
Laat in ’t hart dat naar U hoort
Uw genade binnenstromen.
Heilig ons, dat wij U geven
hart en ziel en heel ons leven.

O Gij glans der heerlijkheid,
licht uit licht, uit God geboren,
maak ons voor Uw heil bereid,
open hart en mond en oren,
dat ons bidden en ons zingen
tot de hemel door mag dringen.
Uit: Liedboek 1973, Gezang 328 :1 en 3
      Liederen Gemeentezang, Lied 242:1 en 2;

Schriftlezing: 1 Korintiërs 15:3b en 4
Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften en Hij is begraven en ten derden dage opgewekt, naar de Schriften.

Stem:
Als wij de Schriften openen, waaronder het Profetisch Woord, zien wij dat hemel en aarde zijn betrokken bij het lijden, sterven en de opstanding, van Gods Zoon, de Here Jezus Christus.

Gebed:
Vader in de hemel. U weet hoeveel tijd ieder van ons besteedt aan het lezen van Uw Woord. Laat Uw Woord ons kostbaarste bezit zijn en blijven. Uw Woord heeft eeuwigheidswaarde.

Zingen:
Woord, waarop wij bouwen,
daar wij op vertrouwen,
Evangeliewoord!
Bergen mogen wijken,
Gij zult nimmer wijken,
want Gij zijt Gods Woord!
Dat ons, Heer, de troost der leer,
gene twijf’ling ooit ontrove!
Sterk ons in ’t gelove!
Uit: Joh. de Heer, Lied 589:4
      Ned. Herv. Bundel, Gezang 113:5

Schriftlezing: Genesis 1:1
In het begin schiep God de hemel en de aarde.

Zingen:
Aan U behoort, o Heer der heren,
de aarde met haar wel en wee,
de steile bergen, koele meren,
het vaste land, d’onzeekre zee.
Van U getuigen dag en nacht.
Gij hebt ze heerlijk voortgebracht.
Uit: Liedboek 1973, Gezang 479:1
      Liederen Gemeentezang, Lied 251:1

Schriftlezing: Genesis 1:24,26a; 2:7
En God zei: Dat de aarde voortbrenge levende wezens naar hun aard, vee en kruipend gedierte en wild gedierte naar hun aard; en het was alzo.
En God zei: Laat Ons mensen maken naar ons beeld, als onze gelijkenis.
Toen formeerde de HERE God de mens van stof uit de aardbodem en blies de levensadem in zijn neus; alzo werd de mens tot een levend wezen.

Schriftlezing: Genesis 1:27-29, 31a
En God schiep de mens naar zijn beeld; naar Gods beeld schiep Hij hem; man en vrouw schiep Hij hen.
En God zegende hen en God zei tot hen: Weest vruchtbaar en wordt talrijk; vervult de aarde en onderwerpt haar, heerst over de vissen van de zee en over het gevogelte van de hemel en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt.
En God zei: Zie, Ik geef u al het zaaddragend gewas op de hele aarde en al het geboomte, waaraan zaaddragende vruchten zijn; het zal u tot spijze dienen.
En God zag alles wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed.

Schriftlezing: Genesis 2:15-17
En de HERE God nam de mens - nog voordat Hij de vrouw geformeerd had - en plaatste hem in de hof van Eden om die te bewerken en te bewaren.
En de HERE God legde de mens het gebod op: Van alle bomen in de hof mag u vrij eten,
maar van de boom van de kennis van goed en kwaad, daarvan zult u niet eten, want ten dage, dat u daarvan eet, zult u voorzeker sterven.
                    
Stem:
Gif doodt! En dat wilde satan; hij wilde doden! Vermomd als een slang kroop hij in de mooiste tuin die de aarde ooit heeft voortgebracht; de hof van Eden. Heel de schepping van de Here God wilde hij vernietigen. Zijn list lukte. Eva stak haar hand uit naar de door de Here God verboden vrucht. Adam stond bij haar. Sloeg hij de door de Here God verboden vrucht uit haar hand? Nee! Beiden aten…!
  Vanaf het moment dat zij aten, waren zij sterfelijk en naakt; niet meer bekleed met Gods heerlijkheid. Zij kenden goed en kwaad.
  Door de Here God werden zij uit de hof van Eden, waar de boom van het leven staat, verdreven.

Zingen:
God, enkel licht,
voor Wiens gezicht
niets zuiver wordt bevonden,
ziet ons bevlekt,
met schuld bedekt,
misvormd door duizend zonden.

Heer, waar dan heen?
Tot U alleen!
Gij zult ons niet verstoten:
Uw eigen Zoon
heeft tot Uw troon
de weg ons weer ontsloten.
Uit:  Joh. de Heer, Lied 382:1 en 3
       Herv. Bundel 1938, Gezang 153:1 en 3

Stem:
De mens was in zonde gevallen. Het loon van de zonde is de dood.
  Tot de mens had de Here God na de zondeval onder meer gesproken: ‘De aardbodem is om uwentwil vervloekt. Al zwoegende zult u daarvan eten. Doornen en distelen zal hij u voortbrengen. Stof bent u, tot stof zult u wederkeren!’
  Maar dit was niet het laatste woord van de Here God. Hoor! Tot de slang had Hij gesproken:

Schriftlezing: Genesis 3:15
En Ik zal vijandschap zetten tussen u en de vrouw, en tussenuw zaad en haar zaad; dit zal u de kop vermorzelen en u zult het de hiel vermorzelen.

Stem:
‘Haar zaad!’ Het zaad van de vrouw! Van nature kan dit niet. Maar God is niet een beetje God, Hij is God! Zijn scheppingsorde in verband met het verwekken van een mens werd door Hemzelf verbroken. Daarvoor koos Hij één man: Abraham; uit hem één volk: Israël; uit de twaalf stammen van Israël één stam: Juda; uit de stam van Juda één dynastie: het koningshuis van David; uit dit koningshuis één vrouw: Maria. De Heilige Geest kwam over haar en de kracht van de Allerhoogste overschaduwde haar. Haar zaad, het zaad van de vrouw, is de Christus.

Zingen:
Middelpunt van ons verlangen,
Trooster van ’t onrust gemoed,
Jezus, onze dankb’re zangen
loven Uwe liefdegloed.
Gij woudt van de hemel dalen
op deez’ diep bedorven aard’,
en voor ons de schuld betalen,
die ons bang gemoed bezwaart.
Uit: Joh. de Heer, Lied 399:1
      Ned. Herv. Bundel, Gezang 51:1

Stem:
De Christus! De langverwachte Messias! Zoon van God en Zoon des mensen. Geboren, in de dagen van keizer Augustus en koning Herodes, om de wil van God de Vader te volbrengen in lijden, sterven, dood en opstanding. Van Hem getuigen alle profeten.

Zingen:
Zo, zo lief had God de wereld,
dat Hij Zijne een’ge Zoon
voor die afgevallen wereld
overgaf aan smaad en hoon.
Ja, toen wij nog zondaars waren,
schonk d’ Ontfermer ons genâ,
stierf Zijn Zoon op Golgotha,
stierf voor ons, die zondaars waren;
God is liefd’, o eng’lenstem,
mensentong, verheerlijkt Hem!
Uit: Joh. de Heer, Lied 381:2
      Ned. Herv. Bundel, Gezang 173:3

Schriftlezing: Jesaja 52:14; 53:2b-6
Zoals velen zich over u ontzet hebben – zozeer misvormd, niet meer menselijk was zijn verschijning, en niet meer als die der mensenkinderen zijn gestalte.
Hij had gestalte noch luister, dat wij hem zouden hebben aangezien, noch gedaante, dat wij hem zouden hebben begeerd.
Hij was veracht en van mensen verlaten, een man van smarten en vertrouwd met ziekte, ja, als iemand, voor wie men het gelaat verbergt; hij was veracht en wij hebben hem niet geacht.
Nochtans, onze ziekten heeft hij op zich genomen, en onze smarten gedragen; wij echter hielden hem voor een geplaagde, een door God geslagene en verdrukte.
Maar om onze overtredingen werd hij doorboord, om onze ongerechtigheden verbrijzeld; de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, en door zijn striemen is ons genezing geworden.
Wij allen dwaalden als schapen, wij wendden ons ieder naar zijn eigen weg, maar de HERE heeft ons aller ongerechtigheid op hem doen neerkomen.

Zingen:
Leer mij, o Heer, uw lijden recht betrachten,
in deze zee verzinken mijn gedachten:
o liefde die, om zondaars te bevrijden,
zo zwaar moest lijden.

‘k Zie U, God zelf, in eeuwigheid geprezen,
tot in de dood als mens gehoorzaam wezen,
in onze plaats gemarteld en geslagen,
de zonde dragen.
Uit: Liedboek 1973, Gezang 177:1, 2
      Liederen Gemeentezang, Lied:204:1, 2

Stem:
De mens wil zijn als God, maar God werd mens. Zijn Godheid legde de Here Jezus af. Hij, volkomen Mens en zonder zonde, leed lichamelijk, innerlijk en geestelijk.
  Zijn lijden begon al bij Zijn geboorte in armoede. Spoedig werd Hij een vluchteling en vreemdeling.
  Zijn innerlijk lijden kende een climax in de laatste drie jaar van Zijn leven op aarde. Bijvoorbeeld als mensen Hem bespotten, wilden stenigen en Hem vraatzuchtig, bezeten en een Godslasteraar noemden. Maar bijvoorbeeld ook als Hij zonden vergaf en dit vooral door de Godsdienstige leiders als kwaad werd geïnterpreteerd. Zij waren met nijd (afgunst) vervuld. Want velen luisterden naar Hem en geloofden in Hem als de Messias, de Zoon van David. Daar moest een einde aan komen. Weg met Hem…! Grijp Hem…! Dood Hem, maar niet op het Joodse Paasfeest.
  Over de climax van Zijn lijden sprak de Here Jezus:

Schriftlezing: Lucas 12:50, Matteüs 20:18 en 19
Ik moet gedoopt worden met een doop, en hoe beklemt het Mij, totdat het volbracht is.
Zie, wij gaan op naar Jeruzalem en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden aan de overpriesters en schriftgeleerden en zij zullen Hem ter dood veroordelen.
En zij zullen Hem overleveren aan de heidenen om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen, en ten derden dage zal Hij opgewekt worden.

Gebed:
Vader in de hemel. Laten wij toch nooit lichtzinnig over het lijden en sterven van de Here Jezus denken of spreken. Laten wij ook nooit meedoen met de kring van spotters. Want Uw rechtvaardige oordeel en toorn over onze zonden stortte U uit over Hem, van Wie U zegt: ‘Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb.’

Zingen:
’t Is middernacht en in de hof,
buigt, tot de dood bedroefd, in ’t stof
de Levensvorst, in Zijn gebeên
doorworstelt Hij Zijn strijd alleen.

’t Is middernacht, maar Jezus waakt,
en ’t zielenlijden, dat Hij smaakt,
bant in Zijn hart de bede niet:
‘Mijn Vader, dat Uw wil geschied’.
Uit: Evangelische Liedbundel, Lied 65:1 en 3
     Joh. de Heer, Lied 280:1 en 3

Stem:
In de hof van Getsemane verscheen een engel aan de Here Jezus om Hem kracht te geven; kracht om te lijden! Kracht om de beker met het bitterste lijden tot de laatste druppel leeg te kunnen drinken.
  Op weg naar de hof van Getsemane werd Judas gevolgd door een grote schare met stokken en zwaarden.
  Eerst had Judas - nadat hij satan toegelaten had in zijn hart (Lucas 22:3) - de Here Jezus verraden voor dertig zilverlingen; de prijs van een volwassen slaaf. Nu was hij op weg om Hem te verraden met een kus.
  ‘Die ik zal kussen, Die is het; grijpt Hem en leidt Hem welverzekerd weg’, had hij tegen de scharen gezegd.
  Verraden voor dertig zilverlingen; de prijs voor een volwassen slaaf. Verraden met een kus; het teken van liefde, genegenheid en vriendschap. Wat zal het verraad, deze kus, het Hart van de Here Jezus diep hebben verwond…!

Schriftlezing: Johannes 18:4, 5a en 6
Jezus dan, alles wetende, wat over Hem komen zou, kwam naar voren en zei tot hen (de scharen): Wie zoekt u?
Zij antwoordden Hem: Jezus de Nazoreeër.
Toen Hij dan tot hen zei: Ik ben het, deinsden zij terug en vielen ter aarde.

Stem:
Zie! De scharen! Zij lagen te spartelen op de grond. Want Zich 'zomaar' als een misdadiger gevangen te laten nemen? Nee! Maar men was geestelijk doof voor Zijn woorden: ‘Ik ben het’ (Exodus 3:14).

Schriftlezing: Johannes 18:7
Wederom dan stelde Hij hun (de scharen) de vraag: Wie zoekt u? En zij zeiden: Jezus, de Nazoreeër.

Stem:
Opnieuw antwoordden de scharen: ‘Jezus, de Nazoreeër.’ Ofwel: voor de tweede keer klonk die nacht in de hof van Getsemane, als uit één mond de proclamatie: ‘Jezus, Hij Die redt, uit Nazaret.’ Dit was voldoende. Op het getuigenis van twee of drie personen staat een zaak vast. Maar voordat de Here Jezus Zich gevangen liet nemen, verrichtte Hij nog een wonder.

Schriftlezing: Matteüs 26:50b-54
Toen traden zij toe, sloegen de handen aan Jezus en grepen Hem.
En zie, één van die bij Jezus waren, strekte zijn hand uit, trok zijn zwaard en hij trof de slaaf van de hogepriester en sloeg hem het oor af.
Toen zei Jezus toe hem: Breng uw zwaard weder op zijn plaats, want allen, die naar het zwaard grijpen, zullen door het zwaard omkomen.
Of meent u, dat Ik mijn Vader niet kan aanroepen en Hij zal Mij terstond meer dan twaalf legioenen engelen terzijde stellen?
Hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, die zeggen, dat het aldus moet geschieden?

Stem:
Het afgeslagen oor van de slaaf?  De Here Jezus raakte het oor aan en genas hem. Ook voor dit wonder was men blind. Zij grepen de Here Jezus…, boeiden Hem… en leidden Hem weg…

Gebed:
Liefdevolle Here Jezus. Laten wij toch nooit Uw handen, die willen troosten, helen en zegenen, boeien. En wilt U ons in herinnering brengen, dat als wij de weg niet willen gaan, die U ons wijst, wij Uw doorboorde handen boeien?

Stem:
De elf discipelen hadden het bij de gevangenneming van de Here Jezus op een lopen gezet; ook Petrus. Maar hij bedacht zich. Op een veilige afstand volgde hij de Here Jezus tot de poort van het paleis van de hogepriester. Hij werd binnengelaten…

Schriftlezing: Lucas 22:56-62
En bij het licht van het vuur zag een slavin hem (Petrus) zitten en zij keek hem scherp aan en zei: Ook die was bij Hem!
Maar hij loochende het en zei: Vrouw, ik ken Hem niet!
En even daarna zag een ander hem en zei: Ook u behoort tot hen! Maar Petrus zei: Mens, ik niet!
En ongeveer een uur later verzekerde een ander en zei: Inderdaad, ook die man was bij Hem, want hij is een Galileeër!
Maar Petrus zei: Mens, ik weet niet, wat u zegt! En terstond, terwijl hij nog sprak, kraaide een haan.
En de Here keerde Zich om en zag Petrus aan. En Petrus herinnerde zich het woord van de Heren, hoe Hij tot hem gezegd had: Eer de haan heden kraait, zult u Mij driemaal verloochenen.
En hij ging naar buiten en weende bitter.

Stem:
Verraden door Judas…! Verloochend door Petrus…! Terechtstaan voor een rechtbank waar valse getuigen optraden…! In het gezicht worden gespuwd…! Ten onrechte door de Godsdienstige leiders worden veroordeeld wegens Godslastering…! Dit alles verwondde zo intens diep het liefdevolle en rechtvaardige Hart van de Here Jezus, dat geen zonde kende.

Zingen:
O allerheiligst, onuitspreeklijk wonder:
de Rechter zelf gaat aan het recht ten onder.
O wreed geding; wie kan geheel doorgronden
de vloek der zonden.
Uit: Liedboek 1973, Gezang 177:3
      Liederen Gemeentezang, Lied: 204:3

Stem:
De Here Jezus stond terecht voor een Joodse rechtbank en drie keer voor een heidense rechtbank.
  De Tenach vermeldt: Op Godslastering staat de doodstraf door steniging. Maar het Sanhedrin - het hoogste bestuurs- en rechtsorgaan in Israël - bracht de ter dood veroordeelde Here Jezus voor de Romeinse stadhouder Pilatus.
  Deze ondervroeg Hem, maar vond geen kwaad in Hem. Toch liet hij Hem geselen. Na de geseling werd Hij door de Romeinse soldaten bespot.

Schriftlezing: Marcus 15:16-19
De soldaten nu leidden Hem weg tot binnen het hof, dat is het gerechtsgebouw, en riepen de hele afdeling bijeen.
En zij trokken Hem een purperen kleed aan en zetten Hem een kroon op, die zij van doornen gevlochten hadden.
En zij begonnen Hem te begroeten: Wees gegroet, U Koning der Joden!
En  zij sloegen Hem met een riet op het hoofd en bespuwden Hem en zij vielen op de knieën en bewezen Hem hulde.

Zingen:
O Hoofd vol bloed en wonden,
bedekt met smaad en hoon,
o Hoofd zo wreed geschonden,
Uw kroon een doornenkroon,
o Hoofd eens schoon en heerlijk
en stralend als de dag,
hoe lijdt U nu zo deerlijk!
Ik groet U vol ontzag.

O Hoofd zo hoog verheven,
o Goddelijk gelaat,
waar werelden voor beven,
hoe bitter is Uw smaad!
U, eens in ’t licht gedragen,
door engelen omstuwd,
wie heeft U zo geslagen,
gelasterd en gespuwd?

Wanneer ik eens moet heengaan,
ga U niet van mij heen,
laat mij dan niet alleen gaan
niet in de dood alleen.
Wees in mijn laatste lijden,
mijn doodsangst, mij nabij.
O God, sta mij terzijde,
Die lijdt en sterft voor mij.
Uit: Liedboek 1973, Gezang 183:1, 2 en 6

Schriftlezing: Johannes 19:4-6a
En Pilatus kwam wederom naar buiten en zei tot hen: Zie, ik breng Hem voor u naar buiten, opdat u weet, dat ik geen schuld in Hem vind.
Jezus dan kwam naar buiten met de doornenkroon en het purperenkleed. En (Pilatus) zei tot hen: Zie, de mens!
Toen dan de overpriesters en hun dienaars Hem zagen, schreeuwden zij en zeiden: Kruisigen, kruisigen!

Zingen:
Is dat, is dat mijn Koning,
dat aller vaad’ren wens?
Is dat, is dat Zijn kroning?
Zie, zie, aanschouw de mens!
Moet Hij dat spotkleed dragen,
dat riet, die doornenkroon?
Lijdt Hij die smaad, die slagen,
Hij, God, Uw eigen Zoon?

Ja, ik kost Hem die slagen,
die smarten en die hoon;
ik doe dat kleed Hem dragen,
dat riet, die doornenkroon.
Ik sloeg Hem al die wonden,
voor mij moet Hij daar staan;
ik deed door mijne zonden
Hem al die jamm’ren aan.
Uit: Joh. de Heer, Lied 415
       Ned. Herv. Bundel, Gezang 43:1 en 2


Schriftlezing: Marcus 15:22-26
En zij brachten Hem op de plaats Golgota, hetgeen betekent Schedelplaats.
En zij gaven Hem wijn, met mirre gemengd, doch Hij nam die niet.
En zij kruisigden Hem en verdeelden zijn klederen door het lot te werpen, wat ieder ervan krijgen zou.
Het was het derde* uur, toen zij Hem kruisigden.
En het opschrift dat de beschuldiging tegen Hem vermeldde, luidde: De Koning der Joden.
(* = Joodse tijd. Romeinse tijd: ’s morgens om 9 uur.)

Zingen:
Mijn Verlosser hangt aan ’t kruis,
hangt ten spot van snode smaders.
Zoon des Vaders,
waar is toch Uw almacht thans,
waar Uw Goddelijke glans?

Mijn Verlosser hangt aan ’t kruis
en Hij hangt er mijnentwegen,
mij ten zegen.
Van de vloek maakt Hij mij vrij
en Zijn sterven zaligt mij.
Uit: Joh. de Heer, Lied 267:1 en 2
       Liedboek 1973, Gezang 189:1 en 2

Schriftlezing: Matteüs 27:45 en 46
En van het zesde* uur af kwam er duisternis over het hele land tot het negende* uur.
Omstreeks het negende uur riep Jezus met luider stem, zeggende: Eli, Eli, Lama sabachtani? Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?
(* = Joodse tijd. Romeinse tijd: ’s middags om 12 en 15 uur.)

Stem:
Een aan het hout gehangene, zo leerde de Mozaïsche wet, was een door de Here God vervloekte. Een Jood, hangend aan het hout, bad niet tot de Here God, maar de Here Jezus deed het wel!
  Op het uur van het gebed, terwijl de mensen in de Voorhof van de Tempel aan het bidden waren, richtte Hij zich vanaf het kruis opnieuw tot de Here God.
  Zijn gebed was geen rebellie, maar het gebed van Hem, Die leed in de diepste Godverlatenheid. Zijn hart hunkerde zo intens naar God, om God!
  De eeuwige en volmaakte harmonie met God Zijn Vader was er niet meer…! Zijn moeder had Hij weggegeven…! Zijn discipelen (volgelingen) hadden hem verlaten…! De hemel was potdicht…! Er was duisternis…!
  Alles was Hem ontnomen! Alles…! Nee toch niet. Onder helse pijnen naar lichaam, ziel en geest, hing Hij tussen hemel en aarde. Zijn lichaam bloedde - zonder bloedstorting geschiedt er geen vergeving (Hebr. 9:22) - maar Zijn liefde bloeide, als nooit tevoren.
  Zijn liefde voortvloeiend uit Zijn wezen kón Hem niet ontnomen worden. Zijn liefde maakte deel uit van Hemzelf, van Zijn persoon. Liefde voor God Zijn Vader; liefde voor een gebroken wereld, die bloedt uit ontelbare wonden; liefde voor u, jou en mij; liefde voor de Schriften, het Woord van God.
  Het Woord van God, dat eeuwig is en niet gebroken kan worden, kón Hem ook niet ontnomen worden. Het Woord leefde in Zijn hart, dat liefhad. Het Woord gaf Hem, de Man van smarten, de moed om zich als het Lam van God, dat de zonden wegneemt, te laten slachten.
  Na zes uur kruislijden - zes is het getal van de mens - en de diepste Godverlatenheid bad de Here Jezus: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? Beiden kenden het antwoord en u, jij en ik ook.
  God de Vader hoorde…! Verhoorde…!  De duisternis op Golgota maakte plaats voor het licht…!

Schriftlezing: Lucas 23:46 en 47
En Jezus riep met luider stem: Vader, in Uw handen beveel Ik mijn Geest. En toen Hij dat gezegd had, gaf Hij de geest.
Toen de hoofdman zag, wat er geschiedde, verheerlijkte hij God, zeggende: Inderdaad, deze mens was rechtvaardig!

Zingen:
Het is volbracht,
en zie de satan vlucht,
zwicht voor de overmacht
van onze Heer.
Het is volmaakt,
het offer dat Hij bracht.
In Christus is er nu
geen aanklacht meer.

Refrein:  Het is volbracht, halleluja.
 Uw liefde kwam met zoveel kracht,
 dat ik aan U alleen
 door heel mijn leven heen
 de dank wil brengen
 dat het is volbracht.

Het is volbracht,
en in Zijn lijdensweg
nam Hij de ziekten
in Zijn lichaam aan.
En door Zijn pijn
en Zijn gebrokenheid
brengt Hij ons vrede
en genezing aan.

Refrein: Het is volbracht, halleluja.
Uit: Opwekking, Lied 260:2 en 3

Gebed:
Liefdevolle Here Jezus. Wij aanbidden U. En nooit, nooit genoeg kunnen wij U eren en danken voor wat U deed voor ons. In Uw onbegrensde liefde heeft U voor ons de straf voor onze zonden gedragen. Wilt U ons helpen om Uw liefde te beantwoorden met wederliefde; alle dagen die U ons geeft?

Schriftlezing: Marcus 15:44-46
En het bevreemde Pilatus, dat Hij reeds gestorven zou zijn, en hij ontbood de hoofdman en vroeg hem, of Hij reeds lang gestorven was.
En toen hij het van de hoofdman vernomen had, schonk hij het lichaam aan Jozef (van Arimatea).
En deze kocht linnen en hij nam Hem af van het kruis, wikkelde Hem in linnen en legde Hem in een graf, dat in een rots uitgehouwen was, en hij wentelde een steen voor de ingang van het graf.



S t i l t e


Het Licht wordt binnengebracht

Stem:     
Het Licht der wereld is reddend verschenen


Zingen:
Geen graf hield Davids Zoon omkneld,
Hij overwon, die sterke Held!
Hij steeg uit ’t graf door ’s Vaders kracht,
want Hij is God, bekleed met macht.
Uit: Joh. de Heer, Lied 25:2
       Liederen Gemeentezang, Lied 215:2

Stem:
Het Licht verspreidt zich! (Enkele personen steken hun kaars met het licht van de paaskaars aan.)

Zingen:
Want nu de Heer is opgestaan,
nu vangt het nieuwe leven aan.
Een leven door Zijn dood bereid,
een leven in Zijn heerlijkheid.
Uit: Joh. de Heer, Lied 25:4
      Liederen Gemeentezang, Gezang 215:4


Schriftlezing: Matteüs 28:1-7a
Laat na de sabbat, tegen het aanbreken van de eerste dag van de week, ging Maria van Magdala en de andere Maria het graf bezien.
En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel des Heren daalde uit de hemel neder en kwam nader, en hij wentelde de steen weg en zette zich daarop.
Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw.
En de bewakers werden door vrees voor hem bevangen en zij werden als doden.
Doch de engel antwoordde en zei tot de vrouwen: Weest u niet bevreesd; want ik weet, dat u Jezus zoekt, de gekruisigde.
Hij is hier niet, want Hij is opgewekt, gelijk Hij gezegd heeft; komt, ziet de plaats, waar Hij gelegen heeft.
En gaat terstond op weg en zegt zijn discipelen, dat Hij is opgewekt uit de doden.

Stem:
Het Licht verspreidt zich verder! (De personen die hun kaars met het licht van de paaskaars hebben aangestoken, steken met          
                                                           deze kaars de waxinelichtjes (kaarsen), die op tafel staan, aan.)

Zingen:
Wij knielen voor Uw zetel neer,
wij Heer, en al Uw leden,
en eren U als onze Heer
met lied’ren en gebeden.
Dat alle macht, hoe hoog, hoe groot,
voor U, o Gods getuige,
o Eerstgeboren’ uit de dood,
zich diep eerbiedig buige!
Uit: Joh. de Heer, Lied 843:1
Ned. Herv. Bundel, Gezang 73:1


De aanwezigen zeggen:
'Moest de Christus dit niet lijden om in Zijn heerlijkheid in te gaan? (Lucas 24:26)
Ja! Amen, halleluja!'

Zingen (voor zover mogelijk staande):
U zij de glorie, opgestane Heer!
U zij de victorie, nu en immermeer.
Uit een blinkend stromen,
daald’ een engel af,
heeft de steen genomen
van ’t verwonnen graf.
U zij de glorie, opgestane Heer!
U zij de victorie, nu en immermeer.

Ziet Hem verschijnen, Jezus onze Heer!
Hij brengt al de zijnen in Zijn armen weer.
Weest dan volk des Heren,
blijd’ en welgezind,
en zegt telkenkere: Christus overwint!
U zij de glorie, opgestane Heer,
U zij de victorie, nu en immermeer.

Zou ik nog vrezen, nu Hij eeuwig leeft,
die mij heeft genezen, die mij vrede geeft?
In Zijn Godd’lijk wezen, is mijn glorie groot,
niets heb ik te vrezen in leven en dood.
U zij de glorie, opgestane Heer,
U zij de victorie, nu en immermeer.
Uit: Opwekking, Lied 213


P a u z e

Koffie-, theedrinken of gemeenschappelijke (brood)maaltijd

Schriftlezing: Johannes 20:26-29
En na acht dagen waren zijn discipelen weer in het huis en Tomas met hen. Jezus kwam, terwijl de deuren gesloten waren, en Hij stond in hun midden en zei: Vrede zij u!
Daarna zei Hij tot Tomas: Breng uw vinger hier en zie mijn handen en breng uw hand en steek die in mijn zijde, en wees niet ongelovig, maar gelovig.
Tomas antwoordde en zei tot Hem: Mijn Here en mijn God!
Jezus zei tot hem: Omdat u Mij gezien hebt, hebt u geloofd? Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven.

Zingen: Slotlied
‘k Heb geloofd en daarom zing ik,
daarom zing ik van genâ,
van ontferming en verlossing
door het Bloed van Golgotha.
Daarom zing ik U, die stervend
alles, alles hebt volbracht,
Lam Gods, dat de zonde wegneemt,
Lam van God, voor ons geslacht!

‘k Heb geloofd in U, Wie d’ aarde
met haar doornen heeft gekroond,
maar Die nu, gekroond met ere,
aan Gods rechterzijde troont;
U, aan Wiens doorboorde voeten
eenmaal in het gans heelal,
hier, daarboven en hieronder
alle knie zich buigen zal.

Ja, ‘k geloof, en daarom zing ik,
daarom zing ik U ter eer,
’s wereld Heiland, Hogepriester,
aller heren Opperheer!
Zoon van God en Zoon des mensen,
o, kom spoedig in Uw kracht,
op des hemels wolken weder!
Kom, Heer Jezus, kom! Ik wacht.
Uit: Joh. De Heer, Lied 543:1, 3 en 4
      Opwekking, Lied 31

Dankgebed (door iemand van de aanwezigen)

Een blij, gezegend Paasfeest!

Reageren of de liturgie downloaden? Zie 'contact'


Terug naar de inhoud